Adviseur had niet de plicht de allerbeste polis te adviseren
Dossier door 17 juli 2024
-Van een adviseur mag worden verwacht dat hij zich de belangen van zijn klanten aantrekt. Om te beoordelen of hij dat in een specifiek geval in voldoende mate heeft gedaan, wordt getoetst aan de bekende maatstaf, namelijk die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur. Als deze maatstaf niet gehaald wordt, dan heeft de adviseur zijn zorgplicht geschonden en heeft hij jegens zijn klant een beroepsfout gemaakt. Deze maatstaf brengt echter niet met zich mee dat de adviseur in zijn hele doen en laten telkens het allerbeste moet zien te bewerkstelligen. Een voldoende prestatie volstaat namelijk in dit kader. Aan de Rechtbank Gelderland werd de vraag voorgelegd of de adviseur een passende verzekering voor zijn klant had afgesloten. De casus was als volgt.
X is eigenaar van een auto. Omdat deze auto op enig moment niet meer door de APK kwam, had X een andere auto aangeschaft. In maart 2019 belde X met zijn adviseur om ook deze ‘nieuwe’ auto te laten verzekeren. Uit de telefoonnotitie van de adviseur volgt dat de nieuwe auto ‘enkel WA + OI’ verzekerd moest worden, net als de vorige auto. De verzekering op basis van WA en OIV (ongevallen-inzittendenverzekering) is vervolgens tot stand gekomen tussen X en Onderlinge Verzekeringsmaatschappij SOM. In mei 2021 heeft X met de auto een eenzijdig verkeersongeval gehad. X heeft daardoor een dwarslaesie opgelopen. De OIV is een sommenverzekering met een maandpremie van 1,34 euro en biedt bij blijvende invaliditeit een maximale uitkering van 25.000 euro per persoon. Dit is een vast bedrag, waarbij niet de werkelijk geleden materiële en immateriële schade wordt vergoed. X verwijt het zijn adviseur dat hij heeft nagelaten om niet op zoek te gaan naar de meest passende verzekering en dat met X te bespreken. X doelt daarbij op de mogelijkheid om bij SOM een schadeverzekering inzittenden (SVI) af te sluiten. Een SVI met een maandpremie van 3,50 euro biedt namelijk dekking voor de werkelijke door een ongeval geleden materiële en immateriële schade met een maximum van 1.000.000 euro. Als X een dergelijke verzekering zou hebben gehad, dan zou hij een veel hogere vergoeding uitgekeerd hebben gekregen ter compensatie van de door hem geleden schade als gevolg van zijn dwarslaesie. X stelt zijn adviseur hiervoor aansprakelijk en vordert dat de (beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van) X diens schade zal vergoeden. De rechtbank kwalificeert de verhouding tussen X en de adviseur als een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 e.v. BW). Daaruit volgt dat de adviseur bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen. Het is de taak van een redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur om te waken voor de verzekeringsbelangen van de klanten die tot zijn portefeuille behoren. Volgens de rechtbank gaat de zorgplicht van een adviseur niet zó ver dat hij de best denkbare prestatie moet leveren. Een adviseur maakt geen fout als hij zijn klant wel een passende, maar niet de allerbeste of allergoedkoopste polis adviseert, behalve als hij dat uitdrukkelijk had toegezegd. Wat een passende verzekering is, hangt mede af van de wensen van de klant. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak uit niets blijkt dat de adviseur aan X had toegezegd om hem de allerbeste polis te adviseren. De adviseur heeft dan ook geen fout gemaakt door geen SVI voor X af te sluiten. De rechtbank is van oordeel dat de OIV in dit geval als passend moet worden aangemerkt. En op de door de adviseur aan X verstrekte offerte van de verzekering staat bovendien vermeld dat er een WA en OIV gesloten zou worden. Als X daar vragen over zou hebben gehad, dan had het volgens de rechtbank op zijn weg gelegen om hierover te informeren bij de adviseur. De zorgplicht van de adviseur strekte niet zo ver dat hij X had moeten adviseren over alle aanvullende verzekeringsmogelijkheden, hetgeen de adviseur in dit geval volgens hem overigens juist wél had gedaan. De rechtbank laat het leveren van bewijs op dit punt echter buiten beschouwing, omdat dit hoe dan ook niet tot een ander oordeel zal leiden. De overige door X aangevoerde argumenten worden door de rechtbank eveneens terzijde geschoven. Zo gaat de rechtbank niet mee in het argument van X dat hij met een SVI een aanspraak zou hebben gehad op een veel hogere verzekeringsuitkering. De rechtbank vindt het evenmin relevant dat diverse verzekeraars inmiddels zijn gestopt met het aanbieden van een OVI en alleen nog een SVI aanbieden. Volgens de rechtbank moet dit beschouwd worden als een marktontwikkeling en maakt dit een OIV op zichzelf niet ondeugdelijk of niet-passend. De rechtbank komt tot de slotsom dat de adviseur zijn zorgplicht jegens X niet heeft geschonden. De vordering van X wordt dus afgewezen.