Consument moet eigendom van gestolen spullen aantonen
Dossier door 17 juli 2024
-X is eigenaar van een woning. Op 28 december 2022 is ingebroken in de woning van X. Omdat X nog niet over een inboedelverzekering beschikte, heeft zij de dag daarop op 29 december alsnog een inboedelverzekering met een verzekerde som van 50.000 euro gesloten. De dekking is op 30 december ingegaan. Op 31 december is opnieuw ingebroken in de woning van X. Op 3 januari 2023 heeft X aangifte gedaan bij de politie van beide inbraken. Uit het proces-verbaal van aangifte volgt dat er bij de eerste inbraak op 28 december slechts twee mobiele telefoons zijn gestolen. Maar bij de tweede inbraak op 31 december zouden sieraden, zonnebrillen, horloges, tassen en contant geld gestolen zijn. Eveneens op 3 januari heeft X bij de inboedelverzekeraar de schadeclaim ingediend voor de bij de tweede inbraak gestolen spullen. De waarde van de geclaimde spullen is door de door de verzekeraar ingeschakelde schade-expert begroot op ruim 18.000 euro. Omdat X niet in staat bleek om aan te tonen dat de als gestolen opgegeven spullen ook daadwerkelijk tot haar inboedel behoorden, heeft de verzekeraar de claim afgewezen. X legt deze afwijzing voor aan de geschillencommissie. Deze stelt voorop dat beide partijen het erover eens zijn dat er op beide data een inbraak is geweest in de woning van X. In zoverre levert de inbraak op 31 december dus een gedekte gebeurtenis op. Volgens vaste rechtspraak is het aan de verzekerde om te stellen en te bewijzen dat hij eigenaar is van de gestolen spullen waarvoor hij een uitkering claimt bij de verzekeraar. Aan het bewijs daarvoor mogen geen al te zware eisen worden gesteld. Doorgaans is het voldoende dat aannemelijk wordt gemaakt dat de verzekerde de eigenaar was van de spullen. Maar er mogen wél hoge eisen worden gesteld aan de volledigheid en consistentie van de verklaring van de verzekerde. Want het bewijs ten aanzien van de eigendom rust daar immers in belangrijke mate op. De geschillencommissie oordeelt dat deze ‘hoge eisen’ in deze zaak op zijn plaats zijn. Want de inbraken zijn kort op elkaar geweest, de verzekering is in de tussentijd gesloten en er worden veel dure spullen geclaimd. Getoetst aan deze ‘hoge eisen’ is de eigendom van de geclaimde spullen volgens de geschillencommissie onvoldoende aangetoond. X volstaat slechts met het overleggen van kwalitatief slechte foto’s en enkele screenshots van internet. En van twee geclaimde horloges is door de verkoper bevestigd dat het aankoopbedrag hiervan aan X werd geretourneerd. Daar komt nog bij dat evenmin vastgesteld kan worden of deze spullen allemaal pas bij de tweede inbraak zijn ontvreemd of al bij de eerste inbraak (dus voor het sluiten van de inboedelverzekering). De geschillencommissie legt de door X gedane suggestie dat sprake zou zijn van een taalbarrière bij de claimbehandeling naast zich neer. Ook het verzoek van X om een ‘coulance-uitkering’, omdat zij naar eigen zeggen ‘overal eerlijk over is geweest’, wordt door de geschillencommissie afgewezen. Een tegemoetkoming uit coulance is namelijk niet juridisch afdwingbaar en de verzekeraar is dus niet verplicht om de schade van X uit coulance te vergoeden. De vordering van X wordt (via bindend advies) afgewezen.