Wanneer leidt een gebrek in een zaak tot aansprakelijkheid bij schade?
Artikel door 5 oktober 2023
-
Het uitgangspunt in ons aansprakelijkheidsrecht is dat een ieder zijn eigen schade draagt. Dit is alleen anders als deze schade is toegebracht door een derde en deze derde daarvoor verantwoordelijk gehouden kan worden. Een voor de hand liggende grondslag hiervoor is de onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Maar de bewijslast en daarmee het bewijsrisico rust in beginsel op de benadeelde. Dit kan tot gevolg hebben dat de benadeelde alsnog met zijn schade blijft zitten. Eenvoudigweg omdat hij het bewijs van de gestelde feiten voor een onrechtmatige daad niet rond krijgt. Om hieraan deels tegemoet te komen, biedt de wet voor sommige situaties uitkomst. De wet kent voor een aantal situaties een zogeheten ‘risico-aansprakelijkheid’.
Kort gesteld houdt die ‘risico-aansprakelijkheid’ in dat schuld of verwijtbaarheid bij het veroorzaken van de schade niet relevant zijn. Bij het vestigen van een risico-aansprakelijkheid kan iemand voor de veroorzaakte schade verantwoordelijk gehouden worden omdat hij een bepaalde hoedanigheid bezit. Bijvoorbeeld die van ouder (artikel 6:169 BW) of bezitter van een huisdier (artikel 6:179 BW). Ook voor de bezitter van een roerende zaak geldt op grond van artikel 6:173 BW een risico-aansprakelijkheid. Het is uiteraard niet zo dat je iedere vorm van schade die wordt toegebracht door of met een roerende zaak op het bord van de bezitter daarvan kunt schuiven. Daarvoor is namelijk ten minste wel nog vereist dat de roerende zaak gebrekkig is én dat dit gebrek een bijzonder gevaar in het leven heeft geroepen én dat dit gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. In de praktijk leveren deze vereisten de nodige discussie op tussen enerzijds de schadelijdende partij en anderzijds de (verzekeraar van de) bezitter van de roerende zaak. Eerder dit jaar deed het Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2023:1211) uitspraak in een zaak waarin deze discussiepunten beslecht moesten worden. De casus was als volgt.