De gevolmachtigde mocht de verzekering niet tussentijds opzeggen

Dossier door Mr. C. (Coen) Fledderus - 31 januari 2024

X is eigenaar van een woning. Als gevolg van de storm Eunice heeft X op 18 februari 2023 schade geleden aan zijn woning. Na melding hiervan bij Promovendum, de gevolmachtigde van de verzekeraar, is deze schade 21 april 2023 afgewikkeld. Twee dagen later ontving X van Promovendum een e-mail waarin werd aangekondigd dat de verzekering zou worden beëindigd met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden, dus per 25 juni van dat jaar. X is het hier niet mee eens en hij legt de zaak ter beslechting van het geschil voor aan de geschillencommissie.

De vraag die beantwoord moet worden is of Promovendum de verzekering tijdens de looptijd heeft mogen opzeggen. De geschillencommissie stelt voorop dat voor een tussentijdse opzegging getoetst moet worden aan de regels die zijn genoemd in artikel 7:940 lid 3 BW. In de eerste plaats moet er voldaan zijn aan de eis dat er een opzeggingsgrond in de polisvoorwaarden is opgenomen. In de tweede plaats moet deze opzeggingsgrond zodanig zijn dat voortzetting van de verzekering niet langer van de verzekeraar gevergd kan worden. En in de derde plaats moet een opzeggingstermijn van twee maanden in acht genomen worden. Promovendum heeft de verzekering opgezegd omdat het verzekerde risico onaanvaardbaar groot is vanwege de staat van onderhoud van de woning van X. Hoewel deze stellingname door X wordt betwist, laat de geschillencommissie een oordeel hierover verder buiten beschouwing. Want de geschillencommissie stelt vast dat de door Promovendum genoemde reden van onvoldoende onderhoud niet is opgenomen in de polisvoorwaarden. Dit kan dus eenvoudigweg niet dienen als opzeggingsgrond voor het beëindigen van de verzekeringsovereenkomst. Er is om die reden niet voldaan aan artikel 7:940 lid 3 BW. Promovendum had de verzekering niet mogen beëindigen. De vordering van X om de opzegging terug te draaien wordt bij niet-bindend advies toegewezen.


Deel dit artikel