Op wie rust de bewijslast?
Dossier door 6 december 2022
-Een Bulgaarse rechtspersoon geeft opdracht aan de Nederlandse vennootschap A tot vervoer van een partij kitchenware van Landgraaf naar het Verenigd Koninkrijk. Op zijn beurt schakelt A de eveneens Nederlandse vennootschap B in. De chauffeur van B laadt de pallets in de trailer. De chauffeur maakt een tussenstop in Kerkrade, waarna de pallets in Eindhoven worden overgeslagen, voorzien van stickers en gecrossdockt. Een andere chauffeur van B vervoert de zaken vervolgens via Frankrijk richting het Verenigd Koninkrijk. De Franse douane houdt de chauffeur aan voor controle en treft sigaretten aan. Deze sigaretten zijn smokkelwaar waarvoor geen accijnzen zijn voldaan en de Franse douane maakt een proces-verbaal op waarin wordt verwezen naar de vrachtbrief die overhandigd is door A aan B. De schade die B heeft geleden wenst B te verhalen op A. In eerste aanleg oordeelt de rechtbank dat A aansprakelijk is voor de door B geleden schade, omdat A sigaretten in plaats van kitchenware heeft meegegeven. In hoger beroep oordeelt het hof dat er niet voldoende bewijs is dat het A was die de sigaretten heeft meegegeven. Het hof beslist dat op B de last rust om te bewijzen dat de pallets die de douane in beslag heeft genomen dezelfde zijn als de pallets die A heeft meegegeven. Hierop stelt B cassatieberoep in.
Beslissing