De klant moet adviseur voldoende informatie verstrekken om hem in staat te stellen aan zijn zorgplicht te voldoen

Dossier door Mr. C. (Coen) Fledderus - 22 september 2024

De klant moet adviseur voldoende informatie verstrekken om hem in staat te stellen aan zijn zorgplicht te voldoen

Van een financieel adviseur mag worden verwacht dat hij zich inspant om ervoor te zorgen dat zijn klant beschikt over passende verzekeringsdekking. Maar als een klant ervoor kiest om niet al zijn verzekeringen bij een en dezelfde adviseur onder te brengen, mag van de klant zelf een grote(re) oplettendheid verwacht worden. In deze zaak die via de Rechtbank Limburg in eerste aanleg en via het Gerechtshof Den Bosch in hoger beroep uiteindelijk aan de Hoge Raad was voorgelegd, stond de vraag centraal of de klant zelf voldoende mededeelzaam was geweest jegens zijn adviseur over de objecten en de risico’s waarvoor verzekeringsdekking gerealiseerd moest worden. De casus was als volgt.

X beschikt over een collectie kunst, kostbaarheden en antiek. X had bij ASR een kostbaarhedenverzekering gesloten voor juwelen en horloges en een inboedelverzekering. Verder had X een speciale kostbaarhedenverzekering gesloten voor kunst en antiek bij AON Artscope. De verzekeringen bij ASR waren indertijd gesloten door de oude adviseur van X. Na overname van diens verzekeringsportefeuille waren deze verzekeringen in beheer bij de huidige adviseur van X. De verzekering bij AON Artscope behoorde niet tot de portefeuille van de adviseur. Door X is op eigen initiatief de kostbaarhedenverzekering bij ASR in 2013 beëindigd. X gaf daarbij als reden op dat ’de te verzekeren objecten al geruime tijd geleden zijn toegevoegd aan de bij AON Artscope lopende verzekering van onze totale kunst-, kostbaarheden en antiekcollectie.’ De inboedelverzekering bleef wel gewoon via de adviseur bij ASR lopen. In juli 2019 werd X het slachtoffer van een roofoverval in zijn woning. Tijdens die overval is de muntencollectie van X buitgemaakt. Deze muntenverzameling werd door de expert van ASR getaxeerd op ruim 96.000 euro. ASR heeft toen aan X op grond van de inboedelverzekering een bedrag ad slechts 27.000 euro uitgekeerd. Dit bedrag kwam tot stand na toepassing van de onderverzekeringsbreuk, omdat de totale waarde van de muntenverzameling meer was dan door X indertijd via de inboedelwaardemeter was opgegeven. Ook bij AON Artscope ving X bot omdat de muntenverzameling niet gedekt was onder de kostbaarhedenverzekering. X richt zijn pijlen op de adviseur. X voert aan dat de adviseur zijn zorgplicht heeft geschonden door niet jaarlijks een onderhoudsgesprek met hem te voeren. Als de adviseur dat volgens X wel gedaan had, dan was wel de juiste waarde van de muntenverzameling aan ASR doorgegeven, dan wel had de adviseur een aparte kostbaarhedenverzekering kunnen en moeten adviseren. Het verwijt van X komt er samengevat op neer dat hij er vanuit ging dat de adviseur over zijn polissen waakte en dat het goed geregeld was zolang hij van de adviseur niet anders hoorde. In eerste aanleg gaat de rechtbank niet mee in dit relaas van X. De rechtbank wijst de vordering van X integraal af met zijn veroordeling in de proceskosten van de adviseur. X laat het daar niet bij zitten en stelt hoger beroep in. In de appelprocedure richten de grieven van X zich onder meer op het oordeel van de rechtbank dat causaal verband met de schade ontbreekt omdat X onvoldoende heeft onderbouwd dat − als er wél een onderhoudsgesprek gevoerd was − de muntenverzameling dan ter sprake zou zijn gekomen. Het hof stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van een redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur mag worden verwacht dat hij actief waakt voor de belangen van zijn klanten. Vaststaat dat er tussen X en zijn adviseur niet gesproken is over (het bestaan van) de muntenverzameling. De muntenverzameling en de waarde daarvan waren dus niet bekend bij de adviseur. Volgens het hof is de kernvraag in deze zaak dan ook of het bestaan en de waarde van de muntenverzameling bij de adviseur wel bekend hadden behoren te zijn, doordat de adviseur hier navraag naar had moeten doen. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Want nu de adviseur niet wist van het bestaan van de muntenverzameling kan zeker niet van hem worden gevergd dat hij uit zichzelf zou hebben moeten vragen naar de omvang en de waarde(stijging) daarvan. De adviseur had geen aanleiding om te veronderstellen dat er een waardevolle verzameling munten onder de verzekering viel. In navolging van de rechtbank komt ook het hof tot de conclusie dat een jaarlijks onderhoudsgesprek het beroep op onderverzekering door ASR niet had voorkomen. Want ook als er een algemene vraag gesteld was door de adviseur of er verder nog kostbaarheden zijn, acht het hof door X onvoldoende onderbouwd dat X hierop zou hebben geantwoord dat de muntenverzameling onder de inboedelverzekering viel en dat de waarde zou (kunnen) zijn gestegen. Daardoor ontbreekt causaal verband tussen de (eventuele) zorgplichtschending van de adviseur en de door X geleden schade. De vordering van X op zijn adviseur strandt ook in hoger beroep. Namens X wordt bij de Hoge Raad cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. Maar de Hoge Raad ziet in de klachten in cassatie geen aanleiding om het arrest van het hof te vernietigen. De Hoge Raad doet de zaak af op grond van artikel 81 RO waarmee een inhoudelijke motivering hiervan niet gegeven hoeft te worden.


Deel dit artikel
Tags: