Smartengeld en schending van verkeers- en veiligheidsnormen
Dossier door 6 december 2022
-Op 22 februari 2002 wees de Hoge Raad (HR) zijn Taxibus-arrest, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240 (taxibus of shockschade). De vraag die daarin centraal stond was of de moeder van een vijfjarig meisje dat op 9 april 1992 was doodgereden, recht heeft op vergoeding van smartengeld. De feiten waren dat de moeder ten tijde van het ongeval zich in haar woning bevond. Een buurvrouw meldde haar dat haar dochtertje was overreden door een taxibus. De moeder snelde naar de onheilsplek en zag haar dochter liggen. Zij zag ook substantie liggen, waarvan zij toen dacht dat het braaksel was. De moeder heeft een ambulance gebeld en is teruggerend naar haar dochter, die op haar buik lag, met haar gezicht naar beneden. Toen de moeder probeerde het hoofd van dochter om te draaien, ervoer zij tot haar ontzetting dat haar hand vrijwel geheel in de schedel van het meisje verdween en dat schedelinhoud op straat lag. Als gevolg hiervan heeft de moeder een depressie gekregen en een posttraumatische stressstoornis, waarbij zij onder meer de afschuwelijke confrontatie met haar dochter vaak herbeleeft.
In ons recht bestond toen nog geen wettelijke regeling voor vergoeding van affectieschade (artikel 6:107 lid 1 sub b BW). Smartengeld was in geval van letsel voorbehouden aan de door de onrechtmatige daad beschadigde persoon, dat volgt uit artikel 6:107 BW. In geval van overlijden beperkt artikel 6:108 BW de vordering tot gemist levensonderhoud.